De prille lentezon schijnt haar eerste, aarzelende stralen van dat jaar over het station waar hij, in de schaduw van de overkapping, wacht op de trein die hem naar huis zal brengen. Vroeger reisden ze samen – z’n lief en hij – maar tegenwoordig gaat hij bij haar op visite; vier keer per week met de trein van Delfzijl naar Groningen. Niet dat ze daar voor hebben gekozen, maar het ging thuis niet meer. Lees verder
Het begon er mee dat ze dingen vergat: de dagen en de maanden, een afspraak met de dokter. Onbeduidende dingen vaak. Af en toe hadden ze er zelfs om kunnen lachen.
Maar het werd erger. Ze kwam op een dag niet thuis van het boodschappen doen omdat ze de weg kwijt was. Een paar dagen later kon hij ternauwernood een brand voorkomen toen ze op een ochtend een stapeltje vieze was in de oven had gelegd.
Een goed leven hadden ze samen gehad. Hij had van jongs af aan de wereldzeeën bevaren en was vaak voor lange tijd weg van huis. Zij zorgde voor de drie kinderen: twee jongens en een meisje.
‘De nieuwigheid gaat er nooit vanaf,’ grapte zij wanneer iemand vroeg of het zo vaak gescheiden zijn van elkaar geen aanslag op hun huwelijk was en ze meende het.
Nu zijn de kinderen al lang de deur uit en wonen in de stad: leuke gezinnen met jonge kroost en drukke banen, die net genoeg opleveren om de dure hypotheken voor hun karakterloze huizen te betalen.
Voor hen beide was het wennen toen hij niet meer hoefde te varen. De zee bestond nu uit tijd, maar vastbesloten er samen iets van te maken genoten ze van de herfst van hun leven tot het niet meer ging.
De kinderen hadden zich er uiteindelijk mee bemoeid en stelden voor dat het beter was dat moeke in een verzorgingstehuis ging wonen. In de stad, vonden ze, want dan konden zij, met hun drukke leven, toch regelmatig op bezoek. Even nog sputterde hij tegen, maar uiteindelijk had hij zijn grijze hoofd gebogen en “ja” geknikt. Zwijgend en berustend.
Vier keer per week reist hij naar haar toe. En de kinderen?
Zo af en toe bezoeken ze hun moeder en komen de broers en zussen elkaar tegen. Soms op de gang, een andere keer op de parkeerplaats. Een snelle knuffel en een haastige groet.
De laatste tijd herkent ze hem niet meer. Ze zegt u tegen hem en vraagt zich af wat die onbekende, maar toch wel vriendelijke meneer komt doen.
Eerder nog probeerde hij haar wel uit te leggen wie hij was. Dat ze al zo lang samen waren. Dan vertelde hij haar over de kinderen, en over Delfzijl. Over de haven waar ze al zo vaak afscheid van elkaar hadden genomen en elkaar een zelfde aantal keren opnieuw hadden gevonden. Dan hoopte hij vurig dat ze zich iets zou herinneren.
De verpleegsters hadden gezegd dat hij dat beter niet meer kon doen omdat ze er nogal van in de war raakte.
In de schaduw van de overkapping staat hij te wachten op de trein. Terug, naar de haven. De haven van Delfzijl.
Meer lezen van Ieko van der Meer? Ga naar: Gewoon Ieko